[Afbeelding bedrijfslogo] 

Start Omhoog Feedback

Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 bijlagen bibliografie samenvatting

Vorige Start Omhoog Volgende

 

Gaat uit over alle landen, en verkondig het Evangelie.

Start
Omhoog

Start
Feedback

 

-

-

u kunt me ook via Skype bereiken:

My status

-

 

Deel II Inculturatie in de liturgie


4

Liturgie en inculturatie in historisch perspectief

Hit Counter


4

Liturgie en inculturatie in historisch perspectief

Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. (1Kor.10:16-17)

4.1 Inleiding

Onderstaand hoofdstuk wil een overzicht geven van de ontwikkelingen in de Romeinse Liturgie. We delen het ook hier weer in drie periodes in: de tijd vóór het Tweede Vaticaans Concilie, de periode tijdens en ná het Vaticanum II. Daar dit slechts een weergave wil zijn van de ontwikkeling van de aspecten van inculturatie in de liturgie, en niet een totale geschiedenis van de liturgie, verwijzen we daarvoor naar andere auteurs(142) die dieper op de geschiedenis van de liturgie zijn ingegaan. Wat wij in dit hoofdstuk willen beschrijven is de ontwikkelingsgeschiedenis naar het nieuwe Romeinse Missaal van 1970 toe. Daarbij staan de ontwikkelingen met betrekking tot de inculturatie van de liturgie centraal.

Er valt veel te zeggen over de liturgiegeschiedenis. Van belang voor deze scriptie is echter hoe inculturatie, of aanpassingen in de zin van de termen die wij in de voorgaande hoofdstukken hebben behandeld, invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de liturgie.

4.2 Liturgie en inculturatie vóór het Tweede Vaticaans Concilie

Als we spreken over liturgie en inculturatie van vóór het Tweede Vaticaans Concilie is het naar onze mening van belang om de ontwikkeling van het ontstaan van het Romeinse Missaal te volgen. Het missaal is immers het voorgeschreven boek met de ritus zoals die overal geldend is voor de gehele Rooms Katholieke Kerk. In deze scriptie houden we ons bezig met de vraagstelling of deze algemene en universele liturgie aan de inculturatie wensen in diezelfde Romeinse Liturgie voldoen. De uitgebreide geschiedenis van onder andere de Tridentijnse Ritus laten we voor wat het is. Wij zullen hier alleen de lijn van de geschiedenis naar het ontstaan van het nieuwe missaal volgen en beschrijven.

4.2.1 Geschiedenis van het Romeinse Missaal

Sprekend over de mogelijkheden van inculturatie in de Romeinse Liturgie, moeten wij zeker voor eerst de ontstaansgeschiedenis beschrijven van de ontwikkeling van dit Romeinse Missaal. Dat willen we dan ook in deze paragraaf doen. We zullen de ontwikkelingen volgen van het ontstaan van een algemeen geldend missaal voor de Kerk. Hiertoe behandelen we eerst de invoering van het missaal. Vervolgens bespreken wij het missaal van Pius V als resultaat van het Concilie van Trente. We eindigen deze paragraaf met een beschrijving van de opkomst van de Liturgische Beweging, haar doelstellingen en resultaten, welke de vernieuwing van de liturgie sterk beïnvloed hebben. Hierbij staan we ook stil bij de gedialogeerde misviering, welke in de begin jaren twintig ontstond en zich heeft voortgezet tot aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie.

4.2.1.1 De invoering van het missaal

Er zijn niet altijd missalen geweest in de Kerk. In de oudste tijden gebeurde het zelfs dat de priesters de eucharistie vierden, terwijl ze in vrije gebedsvorm de gebeden formuleerden. In het bijzonder is dit bekend voor het eucharistisch gebed(143). Dat betekende echter niet dat daarom ieder gebed waarin de instelling van de eucharistie bij het Laatste Avondmaal van Jezus verhaald werd, zomaar een eucharistisch gebed was. Er moesten steeds bepaalde belangrijke gedachten en woorden, sleutelbegrippen en sleutelgedachten voorkomen in het grote gebed, waaronder brood en wijn tot Lichaam en Bloed van Christus werden.

Niet iedereen was in staat om op de juiste wijze een dergelijk gebed te maken. Al in de christelijke oudheid gaven daarom plaatselijke Concilies richtlijnen mee; ook werden al spoedig teksten op schrift gesteld, die, eenmaal neergeschreven, een grote invloed uitoefenden en vaak werden gebruikt. Eén van de oudste eucharistische gebeden in de Kerk van Rome is van de hand van Hippolytus en dateert van begin derde, misschien zelfs eind tweede eeuw. Dit eucharistisch gebed van Hippolytus ligt ten grondslag aan ons huidige tweede eucharistisch gebed.

Met het verstrijken van de tijd werden steeds meer teksten voor liturgisch gebruik op schrift gesteld. Terwijl in de eucharistie van meet af aan gelezen werd vanuit de Heilige Schrift, ontstonden er ook boeken met gebeden naast die met schriftlezingen. Het speciaal voor de liturgie samengestelde boek met de schriftlezingen heet lectionarium; dit boek werd gebruikt door de lector en de diaken, die het evangelie las. Het lectionarium kon verschillende vormen krijgen: een epistelboek (epistolarium), of evangelieboek (evangeliarium) of een boek dat beide bevatte. De priester bediende zich van het zogenaamde sacramentarium; waarin alle gebeden stonden die hij gedurende de eucharistie en bij de bediening van de andere sacramenten diende uitspreken. Naast deze twee boeken ontstonden, vooral in de latere Middeleeuwen, nog andere boeken, zoals het graduale. Naast deze tekstboeken kwamen er ook boeken voor waarin de handelingen werden beschreven, die de priester te verrichten had, de zogenaamde ordines. Voor de teksten werden de andere hiervoor genoemde boeken bekend verondersteld. Daarom gaven de ordines meestal maar alleen de beginwoorden aan van de teksten uit de andere boeken; de zogenaamde incipit.

De veelheid van boeken voor de viering van de eucharistie en het feit dat er vaak andere bedienaren van de liturgie dan de priester ontbraken, leidden tot het streven al deze verschillende boeken, die in omloop gekomen waren, samen te voegen tot één enkel boek. Dit gebeurde vanaf de achtste eeuw. Deze ontwikkeling mondde in de dertiende eeuw uit in het ontstaan van de misboeken (libre missalles) en uiteindelijk in het éné missaal.

Het bekendste missaal - er waren er talrijke - is het missaal dat door de Romeinse curie werd gebruikt. Dit curie missaal van Honorius III (1216-1227) stond hiervoor model(144). Toen de Franciscanen het curie-missaal in enigszins aangepaste vorm gingen gebruiken, werd dit missaal al snel over heel Europa verspreid en vond het op zeer vele plaatsen ingang(145).

Nog altijd bestond er echter een grote vrijheid in de concrete gestalte van de teksten die gebruikt werden. De liturgische wetgeving was nog niet zo strak gereglementeerd; omdat de liturgie op de eerste plaats een zaak van de plaatselijke bisschop was, konden er zeer grote verschillen bestaan in de vormgeving van de teksten van de eucharistieviering. Tegen het einde van de Middeleeuwen betekende dit niet alleen dat er een grote variëteit in de liturgie bestond met tal van plaatselijke, eerbiedwaardige en oude gebruiken, maar tegelijkertijd dat er zeer vele bedenkelijke teksten en gewoonten in de viering van de mis waren binnengedrongen.

Geleidelijk aan ontstond de vraag naar een algemene, voor de hele Kerk geldende herziening van het missaal. Deze vraag werd nog dringender, toen reformatoren (zoals onder andere Luther) met behoud van de uiterlijke, herkenbare kaders van de liturgie toch veranderingen aanbrachten in de inhoud, waardoor de eucharistie een wezenlijk andere betekenis kreeg(146).

4.2.1.2 Missaal van Trente van 1570

Bewust van de grote wantoestanden en de gebrekkige boeken op het terrein van de liturgie kwam Pius V in 1570 met het Romeinse Missaal. Het Concilie van Trente slaagde er zelf niet in om tot een afronding te komen van de liturgische vraagstelling en vertrouwde op het eind ervan de herziening van de liturgische boeken aan de Paus toe.

Het nieuwe missaal van 1570 werd voorgeschreven voor de hele katholieke Kerk. Alle andere missalen werden afgeschaft, met uitzondering van die welke reeds meer dan tweehonderd jaar gewettigd in gebruik waren. Bijna overal was men verheugd met het nieuwe Romeinse Missaal, dat in feite een bewerking van het curie-missaal was. Aldus werd het Romeinse missaal van Pius V het nagenoeg enige missaal dat gebruikt werd in de Latijnse Kerk.(147)

Wanneer men in onze dagen de ontstaansgeschiedenis van het Pius V-missaal beschouwt, blijken enige kenmerken ervan het liturgische leven gedurende de vier eeuwen volgend op het verschijningsjaar 1570 te hebben bepaald(148).

Op de eerste plaats moet er op gewezen worden dat tijdens het tot stand komen van het Pius V -missaal de liturgiewetenschap nog niet tot haar volle ontwikkeling was gekomen. Het Concilie van Trente en Pius V wilden het Romeinse Missaal herzien volgens de oude normen van de kerkvaders, maar men beschikte over gering en weinig toegankelijk bronnenmateriaal.(149)

Toch heeft het Concilie haar uiterste best gedaan om de herbronning zo goed mogelijk tot stand te brengen. Men wilde terug naar de oorspronkelijke grondstructuur, en men wilde het daarbij ontdoen van de toevoegingen, die deze hadden aangetast. Dat men serieus te werk ging blijkt hieruit, dat men reeds in 1563, toen men de verbeteringen van het missaal nog op het Concilie ter hand moest nemen, speciaal een Vaticaans handschrift van het Gregoriaans Saramentarium uit Rome naar Trente liet komen. Dat was geen op zichzelf staand gebeuren. Ook de commissie, welke in 1564 was opgericht voor de hervorming van het missaal, had zich in de oude bronnen verdiept. In de bul van 14 juli getuigt Paus Pius V zelf nadrukkelijk, dat "de geleerden van de commissie, na zorgvuldig alle goede en verbeterde handschriften van onze Vaticaanse bibliotheken en andere van overal elders bijeengezocht, vergeleken te hebben en na eveneens de geschriften van oude en voortreffelijke auteurs te hebben geraadpleegd, zó het missaal hebben teruggebracht tot de oude voorschriften en ritus van de heilige Vaders".(150) De voorliggende overweging, dat de ontwikkeling, die had plaatsgevonden in de tijd, welke de toenmalige periode scheidde van de pristina sanctorum Patrum norma, niet mocht worden veronachtzaamd, in zoverre ze het grondplan niet had aangetast, maar integendeel harmonieus had uitgebouwd, werd hierbij geen enkele keer uitgesproken.(151)

Niemand zal het verwonderen, dat het grootste doel, waarnaar men streefde, slechts in een beperkte mate bereikt werd. Zelfs wanneer er nog rijkere bronnen ter beschikking hadden gestaan, kon men van een commissie van enkele mannen, die alleen tot taak hadden praktisch werk te leveren, niet verwachten dat ze in een paar jaar ook nog de kennis op liturgie-historisch terrein zouden verwerven, die pas in de loop der eeuwen door de gezamenlijke arbeid van velen kon rijpen. Zo bleef in het missaal en in de ordo veel onveranderd en ongestudeerd.(152)

Pas later werden zeer oude liturgische bronnen ontdekt en uitgegeven(153), zowel wat betreft de liturgie voor het Westen als ook die van het Oosten. Men had weliswaar het goede principe de liturgie te willen herzien naar het model van de oude bronnen (zoals de humanisten en de Renaissance ad fontes, 'naar de bronnen' wilden wederkeren(154)), maar men kende die bronnen nog maar nauwelijks.

Bovendien was er slechts een gebrekkige kennis van de theologie van de eerste tijden betreffende het mysterie van de eucharistie. De late Middeleeuwen hadden weinig echte vooruitgang gebracht in het theologisch doordenken van de eucharistie, zoals dit het geval was geweest bij de grote christelijke auteurs van de oudheid. Ook hier is het feit, dat de kritische bronnenstudies nog maar in de kinderschoenen stonden, een belangrijke oorzaak voor het gebrekkige verstaan van de eucharistie.

Dit betekende dat de liturgie zoals die in de kerk gedurende de laatste eeuwen vóór Trente werd gepraktiseerd, algemeen werd gehandhaafd in het missaal van 1570, maar dan in een enigszins van misbruiken(155) gezuiverde versie.

Het missaal van 1570 stond weinig open voor de gehele gelovige gemeenschap; men wilde juist een actieve Kerk en geen toehorende Kerk. Echter de liturgie was en bleef een klerikale handeling. Vanaf 1570 vormde het Romeinse Missaal een stevig fundament voor de liturgie van de Kerk. Het liturgische leven was er sterk op geënt. Voor het eerst in de geschiedenis van de (Westerse) Kerk was er nu een uniforme liturgie. In de gegeven omstandigheden zorgde het missaal voor zekerheid en eenheid. In de volgende eeuwen werd steeds opnieuw de vraag gesteld naar grote aanpassingsmogelijkheden. De Middeleeuwse kloof tussen de clerus en het volk in de liturgie was nog lang niet gedempt. Het volk ging daarom steeds vaker eigen wegen die vreemd waren aan de liturgische participatie.

4.2.2 De Liturgische Beweging

Vooral door de Verlichting ontstonden in de zeventiende en achttiende eeuw vernieuwingspogingen wat betreft de eucharistieviering(156). Er werd gestreefd naar grote volksdeelname aan de viering van de mis, naar het invoeren van de volkstaal, naar een groter gebruik van de H. Schrift tijdens de vieringen, naar een kritisch herzien van sommige teksten voor de mis, naar aanpassing aan de noden van de eigen tijd, naar eenvoud en soberheid in de riten en gebeden en naar een uitbanning van vroomheidsoefeningen tijdens de viering. Met name werden het beter verstaan van wat de viering inhoudt en een grotere actieve deelname door de gelovigen nagestreefd door de Liturgische Beweging, die in het begin van de twintigste eeuw tot bloei kwam. We hebben deze Liturgische Beweging al kort besproken in het eerste deel in paragraaf 3.2.3.4.

Hier in deze paragraaf willen wij nu dieper op de betekenis van deze beweging ingaan. We zullen hiertoe de ontstaansgeschiedenis volgen welke van belang is voor de verdere liturgische vernieuwingsontwikkelingen, zoals het ontstaan van de 'dialogale misviering'. Daarbij zijn de kernwoorden 'de actieve deelname van de gelovigen' een sleutelbegrip.

De uitdrukking 'actieve deelname' is afkomstig uit het Motu proprio Tra le sollecitudini, geschreven op 22 november 1903 door Paus Pius X. In dit document, dat handelt over de kerkmuziek, noemde deze Paus, die zeer pastoraal bewogen was, de actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie de eerste en onontbeerlijke bron voor de ware christelijke geest.(157) Zo verklaarde Pius X: "In de kerk komen de gelovigen bijeen om deze zelfde geest te putten uit de eerste en noodzakelijke bron, dat wil zeggen uit de actieve deelname (ex actuosa comminicantione) aan de hoogheilige geheimen en het publieke, plechtige gebed van de Kerk."(158)

Het is dezelfde Paus Pius X die verschillende belangrijke decreten heeft geschreven over de veelvuldige communie en de communie van de kinderen.(159) Hierdoor begaf hij zich naar het centrum van de ware actieve deelname, door de gelovigen uit te nodigen namelijk veelvuldig tot de eucharistische tafel te naderen om zich door de communie te verenigen met Christus en met elkaar. Het gevolg was wel een toename van het communiceren, echter de consequenties van deze decreten werden in de eerste decennia niet echt begrepen, daar de communieritus los van de eucharistieviering bleef voortbestaan.

Ongeveer tien jaar na het verschijnen van het decreet de Liturgische Beweging ontstond de actie voor de veelvuldige communie. Daardoor groeide het besef, dat de overgave aan God in het offer de juiste voorbereiding voor de communie is. Dat bij het offer het offermaal hoort, waartoe God ons allen uitnodigt, en waarheen alle gebeden van de viering van de mis wijzen. Dat dit offermaal tegelijk het maal van de christelijke gemeenschap is; de eucharistie verschijnt daardoor in een nieuw licht. Geleidelijk aan heeft ons christelijk bewustzijn weer gevoel gekregen voor de oudere, rijkere symboliek en de cultus van louter aanbidden der eucharistie, welke reeds door het decreet van Pius X verzwakt was, verliest zijn overheersende plaats.(160) Een goede tien jaar later breken deze inzichten ook door in het parochieleven en de communie staat weer in haar natuurlijke liturgische samenhang.(161) Vanuit het liturgisch-historisch oogpunt was hiermee een geweldige stap gezet, en het was de enige niet.

De Liturgische Beweging, die in het begin bijna enkel betrekking had op de viering van de mis, heeft ook anderszins het heilige mysterie van het altaar dichter bij de gelovigen gebracht. De Liturgische Beweging vindt haar oorsprong op 23 september 1909 in België, tijdens het Nationale Congres van de Katholieke Werken te Mechelen, waar Dom Lambert Beauduin het idee lanceert van een Liturgische Beweging voor leken. Deze gesloten beweging greep wijder om zich heen, en sloeg al snel over op Duitsland en andere landen.(162) Daarbij greep Dom Lambert de woorden aan van Paus Pius X met het oog op de actieve deelname bij zijn oproep tot herleving van het liturgisch leven bij het christelijk volk.(163) Hij spreekt over de noodzaak "de liturgie te democratiseren", dat wil zeggen tot een aangelegenheid van heel het volk te maken. Hij noemde de liturgie het ware gebed van de Kerk, de sterkste band van de christelijke eenheid en een complete vorm van geloofsonderricht.

Om de gelovigen de liturgie te leren ontdekken en meebeleven moesten hun vooreerst de liturgische teksten in vertaling ter hand gesteld worden. Daarom begon Dom Lambert al in 1909 met de uitgave van maandelijkse misboekjes: 'la vie liturgique' en 'Het kerkelijke leven', welke later uitgewerkt werden tot praktische zondagsmissalen.(164) Hierbij speelde de kwestie mee op het verbod om de teksten van de mis te vertalen. Men had getracht aan dit verbod te tornen, maar nog in 1857 was het door Paus Pius IX vernieuwd, hoewel het in de praktijk minder streng werd toegepast. Pas tegen het eind van de negentiende eeuw stapte men ervan af en in de nieuwe regeling inzake de verboden boeken, die Leo XIII in 1897 uitvaardigde, werd het niet meer vermeld. Van die tijd af groeide de verspreiding van het Romeinse missaal in de volkstaal. Hierdoor werd als het ware een gat geschoten in de muur die het volk en de priester van elkaar scheidde: de gelovigen baden dezelfde woorden als de priester aan het altaar.

4.2.3 Opkomst van de Missa dialogata

In de periode tussen de beide wereldoorlogen verschoof het centrum van de Liturgische Beweging vooral naar Duitsland en Oostenrijk. Eén van de grote namen uit deze periode is onder andere die van Romano Guardini(165) (1885-1968). Zijn werk 'Vom Geist der Liturgie'(166): dat heeft enorm bijgedragen tot een beter begrip van de liturgie, uitgegeven werd door de abdij van Maria Laach in de boekenreeks Ecclesia Orans. Vanuit deze abdij droeg Guardini de geest van de liturgie uit naar de studerende jeugd.(167) Hij leerde hun de liturgie kennen als gemeenschapsbeleving, een gebeuren waar de Kerk als Christusgemeente pas echt volledig zichzelf is, waar iedere mee-vierende bij betrokken is met heel zijn persoonlijkheid. Deze betrokkenheid van de mee-vierenden maakte dat men reeds in 1921 in Maria Laach begonnen was met de misa recitata, waarbij de priester zich met het gelaat naar de aanwezigen toekeerde en dezen de hun toekomende antwoorden in Latijn gaven.(168)

Nu ontstond echter het verlangen - en daarmee raakte de Liturgische Beweging aan de tot dan toe gebruikelijke vorm van de mis celebratie - samen te mogen doen wat nu vele enkelingen deden; de kwestie van de zogenaamde 'Gemeinschaftsmesse' kwam aan de orde of, zoals het in andere landen heette: de missa dialogata(169). Hierbij las een voorbidder tegelijk met de priester de gebeden en de lezingen in de landstaal, en de mee-vierenden baden samen de verschillende gedeelten van de viering. Men redeneerde aldus: "wil het meelezen van de gebeden meer zijn als het meelezen uit een tekstboekje, zoals men ook bij een opera of een oratorium doet; wil het een inwendig meespreken van de gebeden voor Gods aanschijn zijn, dan moet er ook een zekere mate van uitwendig meespreken bestaan, vooral omdat de rubrieken van het missaal dit op verscheidene plaatsen van de circumstantes verwachten."(170) Na enige tijd van experimenteren rondom de missa dialogata, waarvoor nog geen duidelijke regelgeving bestond, verschenen er op verscheidene plaatsen privé-ontwerpen voor de viering. Men kreeg meer en meer inzicht in de principes, volgens welke de gedialogeerde mis diende te worden opgebouwd.

In Duitsland kreeg de ontwikkeling van de Liturgische Beweging een voorlopig slot, doordat in 1940 heel de liturgische problematiek en dus ook die aangaande de gedialogeerde mis een zaak werd van het algemeen episcopaat. Guardini vroeg in zijn brief 'Ein Wort zur liturgischen Frage' buiten medeweten van zijn bisschop A. Stohr van Mainz om tussenkomst van het Duitse episcopaat om het positieve dat de Liturgische Beweging op gang had gebracht te beschermen tegen afbraak. Uiteindelijk gevolg van dit schrijven was dat door de bisschoppenconferentie van Fulda een liturgische commissie werd ingesteld.(171) Ook inzake de gedialogeerde mis kwam er nu meer duidelijkheid en in verschillende diocesen werden de vastgestelde richtlijnen uitgevaardigd, gedeeltelijk met enkele wijzigingen. Door de oprichting van het liturgisch instituut in Trier, in 1947, beschikt men thans over een medium, dat eventuele kwesties verder kan bestuderen en oplossen.

De belangrijkste variatie op de gedialogeerde mis is de zogenaamde 'Betsingmesse', waarin geschikte delen van de 'Singmesse' zijn opgenomen. Na de Weense katholiekendag van 1933, waarop ze voor het eerst gecelebreerd werd, won ze spoedig terrein. Vooral om het feit dat deze mis in nauw verband stond met de liturgie, welke volks van karakter was en plechtig tegelijk. Zo werd ze vaak gevierd in plaats van de eenvoudige Singmesse en ook meer en meer als zondagse parochie-mis. Ook hier speelde het probleem, dat ook voor de Singmesse gold, dat er een oplossing gezocht moest worden voor de vraag op welke plaatsen van de mis gezongen zou worden. Want noch het ordinarium, noch het proprium kon geheel aan bod komen, nog afgezien van het feit, dat de aard van de in de volkstaal beschikbare gezangen meestal weinig correspondeerde met het liturgisch ideaal.(172)

Een eerste reactie op de situatie in Duitsland kwam reeds door de encycliek Mystici Corporis(173), terwijl het episcopaat op 24 december 1943 een antwoord van het pauselijk staatssecretariaat ontving. Daarin werd het waardevolle van de Liturgische Beweging erkend, maar werd de via facti of het eigenmachtig doorvoeren van liturgische veranderingen veroordeeld. De 'Gemeinschaftsmesse' en de 'Betsingmesse' werden goedgekeurd, terwijl het Deutsches Hochamt (waarbij de celebrant alle gebeden in het Latijn bad terwijl de gelovigen tegelijkertijd overeenstemmende Duitse liederen zingen) welwillend werd getolereerd. In dit schrijven werd de weg aangetoond die de Liturgische Beweging in de naoorlogse periode zou bewandelen.(174)

Een soortgelijke ontwikkeling van de gedialogeerde mis vond een weinig later plaats in het Franse taalgebied, waar het Centre de Pastorale liturgique sinds 1943 doelbewust leiding geeft. Echter de ontwikkeling in dit Franse taalgebied is volgens eigen wetten verlopen.(175) Omdat de gezongen mis er nog enigermate populair was, kon ook de 'messe dialogué', die de stille mis als basis had, Latijn blijven. De volkstaal werd meestal enkel voor de lezingen gebruikt. Daardoor vermeed men bovendien, dat de celebrant bij het zeggen van de ambtelijke gebeden zijn leidende functie verloor, doordat men tegelijk de vertalingen bad. Wel kwam al snel het gebruik in zwang om de inhoud van deze gebeden in de volkstaal samen te vatten, voordat de priester ze hardop bad; tevens werd de mis kort becommentarieerd (messe commentée).(176)

De ontwikkeling van de gedialogeerde mis in andere landen verliep hieraan analoog. Er verschenen nu ook bisschoppelijke richtlijnen, de zogenaamde directoria, met de bedoeling de reeds beproefde ordo te redigeren en te kanaliseren; daaronder viel vooral het directorium van het Franse episcopaat op. Al deze pogingen vonden uiteindelijk hun afsluiting in de voor heel de Kerk geldende instructie van de riten congregatie gedateerd op 3 september 1958.(177) Daarin wordt het reciteren van liturgische teksten in vertaling verboden, maar - en dat is een niet onbelangrijk gegeven - er wordt in de zin van de Franse oplossing een commentator ingevoerd; deze figuur blijft overigens niet beperkt tot de missa lecta. Omdat er bij de verschillende ontwerpen voor een gemeenschapsmis altijd de missa lecta als grondslag diende en de rubrieken van het Missale Romanum ten aanzien van de deelname van het volk in deze mis volledige vrijheid lieten, waren door het kerkelijk gezag nooit bezwaren geopperd, vooral omdat de vorm beantwoordde aan de Romeinse instructies.(178) Toch is hiermee belangrijk werk verricht. In de gemeenschapsmis kregen de gelovigen een helderder inzicht in het verloop van de viering en konden deze - in de gelezen zowel als in de gezongen mis - met begrip volgen. De gedialogeerde mis bereikte haar doel door de omstandigheid, dat ze als een overkoepelend geheel stond op de missa lecta. De tol die hiervoor betaalt moest worden was hoog, gezien het feit dat daar óf de eerste liturg, de celebrant, in dat deel van de mis, dat hoorbaar mocht zijn, volledig terugtrad, afgezien dan van de groet en wedergroet, óf door de verrichtingen van de commentator een vreemd, meer catechetisch dan liturgisch element in de misviering meespeelde. Per slot van rekening zou immers de missa cantata en niet de missa lecta de eerste plaats moeten innemen.(179) Het was daarom te meer een dringende opgave om naar een ingrijpende nieuwe gestalte van de misliturgie te zoeken. De liturgische vernieuwing, die tot dan toe bestond in het betrekken van de gelovigen in de toenmalige liturgie, moest streven naar een vernieuwing van de liturgie zelf. En dat kon alleen de taak van het hoogste kerkelijk gezag zijn. Het streven van de Liturgische Beweging vond voor het eerst haar positieve weerklank bij de Heilige Stoel in 1947. Vele grondbeginselen van de liturgische vernieuwing werden toen bijgevallen door Paus Pius XII in zijn encycliek Mediator Dei. Deze encycliek ademde een nieuwe geest (Zie ook hiervoor deel I, § 3.2.3.4).

Een tamelijk rubricistische benadering van de liturgie(180), waarbij grote aandacht besteed werd aan de liturgische regels voor het uiterlijke verloop van de eredienst, maakte plaats voor een grotere belangstelling voor de inhoud van het mysterie van de liturgie. De liturgiewetenschap had belangrijke vorderingen gemaakt en inzichten waren verdiept. Het liturgische leven van de Kerk had niet, zoals in de zestiende eeuw, te kampen met grote verwarring en tal van misbruiken. De tijd leek aangekomen om tot een vernieuwing van de liturgie van de Kerk te komen.

De overgang van liturgische vernieuwing naar vernieuwing van de liturgie zelf is op beslissende wijze begonnen in het jaar 1951 met de vernieuwing van de paasnachtviering, waarin ook reeds enige omtrekken zichtbaar werden van de komende hervorming van de mis ordo (bijvoorbeeld van het wegvallen van de voetgebeden en het laatste evangelie). Het werk van Paus Pius X, die de eerste stap gezet had met zijn hervorming van brevier en missaal werd weer ter hand genomen. Zo werd de ordo van de mis ingrijpend gewijzigd door de liturgische maatregelen van die jaren. Het decreet tot vereenvoudiging van de rubrieken van 1955, waarin het principe van de unica oratio ruimschoots werd toegepast is hier een voorbeeld van. Zo ook de al reeds genoemde instructie van 1958, die betrekking had op de gelovigen, en de Codex rubricarum van 1960, die onder andere het Confitior voor de communie van het volk schrapte.(181)

De definitieve opdracht tot een grondige herziening van de liturgie, zoals wij die vandaag de dag kennen, werd gegeven door het Tweede Vaticaanse Concilie, dat een nieuwe uitgave van het missaal gelastte. Na zeven jaar van studie en arbeid werd in 1970 dit nieuwe Romeinse Missaal in de Kerk ingevoerd.

4.3 Liturgie en inculturatie volgens het Tweede Vaticaans Concilie

Voor al de kwesties en problemen die speelden bij de liturgische vernieuwingen kwam een royale oplossing in zicht toen Paus Johannes XXIII op 25 januari 1959 het Vaticanum II aankondigde. De verwachtingen die gesteld waren kregen een concrete gestalte, toen onder de commissies van voorbereiding, welke de daarop volgende jaren werden ingesteld, werden benoemd. Veel van de leden van deze commissies hadden al naam gemaakt tijdens internationale studiedagen met betrekking op de liturgievernieuwingen. Het schema dat deze commissie tussen november 1960 en januari 1962 had opgesteld en dat bij de opening van het Concilie samen met enkele andere schema's in druk was verschenen, werd door het presidium als eerste ter behandeling aan het Concilie voorgelegd. De algemene sessies waren van 30 oktober tot 6 november 1962 gewijd aan het hoofdstuk over de viering van de mis en 79 sprekers voerden hierover het woord. Alle twaalf artikelen van dit hoofdstuk hebben vanwege de kritiek van de Concilie vaders en de daaruit voortvloeiende nieuwe bewerking door de conciliaire commissie, wat hun formulering betreft, kleine of grote veranderingen ondergaan en hierbij werd rekening gehouden met theologische of pastorale overwegingen. De essentie van het schema is echter ongewijzigd overgenomen in de Constitutie over de heilige Liturgie, welke door Paus Paulus VI (1963-1978) op 4 december 1963, precies 400 jaar na de slotzitting van het Concilie van Trente, plechtig werd gepromulgeerd.

Het was niet enkel voor de geschiedenis van de liturgie, maar zeker ook voor het hele kerkelijke leven van de gemeenschap als geheel een historische gebeurtenis. Hierdoor werd er een punt gezet achter een periode van verstarring om de weg te openen voor een vernieuwde en levende liturgie, een liturgie die zo sterk betracht actieve deelname van de lekengelovigen mogelijk te maken.

4.3.1 Van 'aanpassing' naar 'inculturatie'

Het Concilie document dat betrekking heeft op de liturgie, Sacrosanctum Concilium, is voor ons hier het belangrijkste document, wanneer we spreken over inculturatie in de Romeinse liturgie. Immers dit document spreekt over aanpassingen en geeft daarbij enkele van haar vormen aan.(182) Nadien gebruikte het leergezag van de Kerk het begrip 'inculturatie' om nauwkeurig de invoering van deze aanpassingen aan te geven "van het evangelie in autochtone menselijke cultuur en tegelijk het binnenvoeren van die cultuur zelf in het leven van de Kerk".(183) Bijgevolg betekent inculturatie "de innerlijke omvorming van authentieke culturele waarden door middel van de integratie daarvan in het christendom in de verschillende menselijke culturen".(184)

De reden van de verandering in het woordgebruik is gemakkelijk te begrijpen, ook op het terrein van de liturgie. Het woord 'aanpassing' - dat ontleend is aan het missionaire taalgebruik - zou de indruk kunnen wekken dat de veranderingen vooral betrekking hebben op slechts enkele en wel uiterlijke hoofdzaken. (185) Het woord 'inculturatie' echter kan beter dienen om een dubbele beweging aan te geven: "Door deze inculturatie geeft de Kerk gestalte aan het evangelie in de verschillende culturen en tegelijkertijd leidt zij de volken binnen in haar gemeenschap".(186) Van de ene kant bevrucht het binnengaan van het evangelie in een sociale en culturele context "als het ware van binnenuit de geestesgaven en kwaliteiten van ieder volk, versterkt, vervolmaakt en hernieuwt zij deze in Christus".(187) Van de andere kant echter maakt de Kerk zich deze waarden - in zoverre zij met het evangelie overeenkomen - eigen "om de boodschap van Christus grondiger te doen begrijpen en deze beter tot uitdrukking te brengen in de viering van de liturgie en in het veelvormige leven van de geloofsgemeenschap".(188) Deze dubbele beweging, die werkzaam is in de inculturatie, brengt derhalve een van de bestanddelen van het mysterie van de menswording tot uiting.(189) De inculturatie, aldus verstaan, heeft haar plaats zowel in de christelijke eredienst als op de andere terreinen van het leven van de Kerk.(190)

4.3.2 De kwestie van de liturgische taal

Een probleem dat los van welke studies ook, eveneens om een oplossing riep, was dat van de taal in de Kerk. Dit speelde al ten tijden van vóór het Tweede Vaticaans Concilie. Echter Vaticanum II heeft er een uiteindelijke oplossing voor kunnen vinden. In deze subparagraaf zullen we wat dieper op de problematiek van de taal in de liturgie van de Kerk ingaan.

Het was een algemene wet van elke sacrale cultuur, dat deze de neiging vertoonde vast te houden aan de eenmaal aanvaarde taalkundige omlijsting en de functie van de taal als middel tot contact op de achtergrond te dringen. Maar een religie, die verlangt dat haar volgelingen geestelijk groeien, kan niet geheel afzien van de factor van de verstaanbaarheid.(191) In feite is ook het Latijn binnen de Katholieke Kerk bepaald niet de enige liturgische taal, nog afgezien van de diocesane ritualia, waarin de volkstaal al langere tijd een ruime plaats innam. De Katholieke viering van de mis wordt niet alleen gecelebreerd in de oude talen van het Oosten en van de Slavische volken, maar ook in de moderne talen. Ook bij de Romeinse mis bespeuren we iets degelijks: zo is bij de Glagolitische gelovigen van oudsher het oud-Slavisch in gebruik. Toen in het begin van de zeventiende eeuw de missie naar China bloeide, overwoog men ernstig of de taal van de liturgie niet het Chinees moest worden, want in tegenstelling met de missie onder de Germanen, betrof het hier een volk, dat inderdaad reeds een literatuurtaal bezat.(192)

Het Latijn, slechts één van de bijzonderheden van de Romeinse liturgie, welke verband houden met haar eerbiedwaardige ouderdom, is zo enigszins een probleem geworden. We hebben al reeds geconstateerd, dat in de loop van de verschillende cultuurperioden ook verschillende lagen van de oorspronkelijke Romeinse misliturgie zijn verschoven en dat is niet altijd hetzelfde geweest als een harmonisch voortschrijdende organische groei.

In de kwestie van de taal heeft het Concilie een tussenoplossing gekozen: de volkstaal kan worden toegestaan in de lezingen, de voorbeden, en de "delen, die voor het volk bestemd zijn"(193), maar in hetzelfde document van het Vaticaans Concilie wordt ook de mogelijkheid gegeven voor verdere uitbreiding van de volkstaal(194) en hiervan hebben reeds in 1964 de bisschopconferenties van de meeste Europese landen gretig gebruik gemaakt. We zullen op de kwestie van de taal in de liturgie nog terugkomen, wanneer we de kenmerken van het nieuwe Romeinse missaal bespreken (zie paragraaf 4.4.2.3).

4.4 Liturgie en Inculturatie na het Tweede Vaticaans Concilie

In de al eerder genoemde Constitutie over de heilige Liturgie noemt het Tweede Vaticaans Concilie "de liturgie het hoogtepunt waarop de werkzaamheid van de Kerk gericht is en bovendien de bron waar al haar kracht uit voortvloeit"(195). Zo'n uitspraak van het Concilie vraagt dan ook dat de liturgie in een zo breed mogelijke kring van gelovigen bekend en geliefd zou worden. Dit is des te noodzakelijker daar dezelfde constitutie tevens stelt dat "elke liturgische viering, als zijnde het werk van Christus, de Hogepriester, en van zijn Lichaam, dat de Kerk is, een bij uitstek gewijde handeling is, waarvan de werkdadigheid op dezelfde grond en in dezelfde mate door geen enkele andere handeling van de Kerk wordt geëvenaard"(196). Zij verlangt bijgevolg dat alle gelovigen gebracht worden tot die volle, bewuste en actieve deelname aan de viering van de liturgie, die door de natuur zelf van de liturgie vereist wordt en die krachtens het doopsel het recht en de plicht is van het christenvolk(197).

Juist om die actieve deelname te bereiken werden een aantal vernieuwingen in de liturgie doorgevoerd. Enkele voorbeelden hiervan hebben wij al kort genoemd in de voorgaande paragrafen. Deze liturgievernieuwingen kunnen niet uit zichzelf de bedoelde actieve deelname bewerkstelligen. Er spelen hiervoor meerdere factoren een rol. Het veronderstelt een bewuste kennis van het wezen van de liturgie en haar rituele vormgeving. Dit alles dient afgestemd te zijn op de plaatselijke gemeenschap, die vaak in de hedendaagse Kerk bestaat uit een multiculturele samenstelling. Daartoe dient er aandacht te zijn voor de culturele aspecten van de verschillende groepen. Zodat allen zich thuis weten in die zelfde viering. Hier komt het probleem van de inculturatie van de liturgie om de hoek kijken. Hebben de veranderingen van het Tweede Vaticaans Concilie hier ruimte geboden om openheid voor culturele uitingen in de liturgie? Dat is dan ook de vraag die we ons kunnen stellen bij de concretisering van de besluiten van dit Vaticanum II.

Immers daar waar de plaatselijke geloofsgemeenschap samenkomt om zich door de Geest te laten omvormen en heiligen tot het volk van God, Lichaam van Christus, en aldus door, met en in Christus aan de Vader de volkomen hulde en dank te brengen en in de wereld te getuigen van Gods menslievendheid en te bouwen aan een wereld naar het hart van God, moet plaats zijn voor iedereen van alle culturen.

Zoals we in de inleiding van deze paragraaf hebben gezien, noemt de Constitutie de actieve deelname als een basisvoorwaarde opdat de liturgie haar volle werkdadigheid zou bereiken. Zij ziet deze deelname niet als een gunst, maar als een recht en een plicht van iedere gelovige op grond van zijn doopsel, waardoor hij behoort tot het godsvolk, dat een priesterlijk volk is.

Door het Tweede Vaticaans Concilie werd er een punt gezet achter een periode van verstarring, om de weg te openen voor een vernieuwde en levende liturgie. Een liturgie die zo sterk betrachte actieve deelname van de lekengelovigen zou mogelijk maken. Om deze actieve deelname te kunnen bereiken dienen er volgens de constitutie een aantal voorwaarden vervuld te worden. Zo moet de clerus een betere liturgische vorming krijgen om de gelovigen te kunnen voorgaan en begeleiden in de liturgische vieringen. Ook de gelovigen zelf dienen liturgisch gevormd te worden opdat zij de betekenis van de liturgie beter zouden begrijpen en zich bewust zouden zijn van hun eigen taak binnen de vieringen. Vooral echter dient de liturgie zelf vernieuwd te worden.

Als belangrijke vernieuwingsbesluiten spreekt de Constitutie over: de invoering van de landstaal, de vereenvoudiging van de liturgie, de bevordering van de gemeenschappelijke vieringen, het rijker aanrichten van de tafel van het Woord, de terugkeer naar de bronnen van de christelijke liturgie en de aanpassing van de liturgie aan de eigen aard van de volkeren.

Daar het te ver zou uitweiden om in deze scriptie de gehele geschiedenis van het ontstaan van het Nieuwe Romeinse Missaal van 1970 te beschrijven, willen wij volstaan met een beschrijving van de kenmerken van dit nieuwe missaal.

4.4.1 Aanpassing van de liturgie in het nieuwe Romeinse Missaal van 1970

Als één van de principes van de vernieuwing van het Romeinse Missaal kan het streven naar aanpassing aan de nieuwe omstandigheden en de grote keuzemogelijkheid in de nieuwe misliturgie vermeld worden(198). Met behoud van de eigenheid van de Romeinse ritus is het juist een doelbewust streven van de liturgievernieuwing van Vaticanum II geweest om open te staan voor de eigenheid van de verschillende volken en culturen in de liturgie(199). We zullen op dit punt uitgebreider terugkomen in paragraaf 4.4.2.8, alwaar we dit kenmerk van het nieuwe missaal bespreken. Als we spreken over aanpassingen van de liturgie in het nieuwe Romeinse missaal van 1970, bedoelen wij daarmee inculturatie, maar zoals deze term nog niet als zodanig werd gebruikt, maar pas later werd gehanteerd, nemen wij hier het woord aanpassing over. Echter daar waar wij 'aanpassing' gebruiken dient men 'inculturatie' te lezen. Deze aanpassingen kenmerken zich door enkele specifieke kenmerken die centraal staan in het nieuwe missaal. Wij willen dan ook die kenmerken achtereenvolgens behandelen welke grote verandering heeft aangebracht in de wijze waarop liturgie gevierd wordt sinds het VCII. Hierin wordt de aanpassing van het nieuwe missaal van 1970 verduidelijkt.

4.4.2. Kenmerken van het nieuwe Missaal

Aan het nieuwe Romeinse Missaal van Paulus VI liggen enkele princiepen ten grondslag, welke reeds door het Tweede Vaticaans Concilie in de constitutie over de liturgie Sacrosanctum Concilium werden geformuleerd.

4.4.2.1 Algemene principes

Het Concilie heeft afscheid willen nemen van een liturgie die teveel tot een clerusliturgie geworden was. De eucharistieviering is juist de samenkomst van de gelovigen. Daarom is het zo belangrijk dat gelovigen samen met de voorganger het misoffer vieren.

     Liturgie is 'volkswerk'; het is een act voor het gehele volk. Het Tweede Vaticaans Concilie geeft in de constitutie over de Kerk een omschrijving van de Kerk als volk van God, waartoe alle gedoopten behoren(200). De hiërarchie moet als een bijzondere dienst binnen dit grote nieuwe volk van God beschouwd worden. Vanuit deze overweging is duidelijk dat de liturgie wezenlijk met de Kerk als volk van God te maken heeft en dat een clerusliturgie, waarbij de gelovigen louter als toeschouwers op afstand het gebeuren gadeslaan, een verarming is(201).

De vernieuwing van de liturgie zoals bedoeld door Vaticanum II beoogt de eredienst zo te herzien, dat er een grotere betrokkenheid van de gelovigen bij het eigenlijke liturgisch gebeuren mogelijk wordt. Dat is dan ook de betekenis van de veranderingen in de liturgische vormgeving.

Door deze vernieuwing moeten teksten en riten zo geschikt worden dat zij duidelijker het heilige dat zij aanduiden, uitdrukken en dat het christenvolk dit, voor zover het mogelijk is, gemakkelijker kan vatten en eraan deelnemen in een volle, actieve en aan de gemeenschap eigen viering.(202)

Herhaaldelijk komt het Concilie op dit fundamentele principe van de actieve volksdeelname terug.

De Kerk wijdt er al haar zorg aan dat de christengelovigen dit geheim van het geloof (namelijk de eucharistie) niet bijwonen als buitenstaanders of stomme toeschouwers, maar dat zij er door middel van de riten en gebeden een goed begrip van kan krijgen en zo bewust, godvruchtig en actief deelnemen.(203)

In deze zin moest het Romeinse missaal dan ook herzien worden. "Het verloop van de mis dient zo herzien te worden dat de eigen zin van de verschillende delen en ook van hun onderling verband duidelijker naar voren komt en de godvruchtige en actieve deelname van de gelovigen gemakkelijker wordt."(204) Als enige bijzondere elementen ter bevordering van deze actieve deelname noemt de constitutie reeds: de invoering van de volkstaal in de liturgie, de nadruk op de volledige deelname door het nuttigen van de H. Hostie die in dezelfde mis geconsacreerd zijn (dit in tegenstelling tot het vrij algemeen gegroeide gebruik niet in iedere mis hosties te consacreren, maar de communie uit te delen met in vroegere missen geconsacreerde hosties), uitbreiding van de mogelijkheid tot communie onder twee gedaanten, en de herinvoering van het 'gemeenschappelijk gebed' of 'gebed der gelovigen' ook wel de voorbeden genoemd.

Een ander algemeen principe is dat in het missaal van 1970 de viering van de mis met het volk als normale vorm van de eucharistieviering beschouwt. De mis in aanwezigheid van het volk krijgt de meeste aandacht: juist in deze viering komt het kerkelijke karakter van dit sacrament sprekend tot uitdrukking: het is immers de samenkomst van het volk van God dat onder leiding van de bisschop (of diens vertegenwoordiger, de priester) het misoffer viert. Een apart formulier geeft het nieuwe missaal daarnaast voor de mis zonder volk.(205) "Telkens wanneer riten, naargelang hun eigen aard een gemeenschappelijke viering vragen met actieve deelname van een groot aantal gelovigen, moet er met nadruk op gewezen worden dat deze zoveel mogelijk de voorkeur verdient boven hun afzonderlijke en als het ware private viering. Dit geldt zeer in het bijzonder voor de viering van de mis."(206) De eucharistieviering is een daad van heel de Kerk, waarbij ieder dat verricht wat hem toekomt overeenkomstig zijn rang onder het Godsvolk. De gelovigen vormen het volk van God. Zij allen delen in het algemeen priesterschap, juist door het doopsel. In de eucharistieviering oefenen de gelovigen hun algemeen priesterschap uit: zij voltrekken het geestelijk offer in vereniging met het offer van Christus, de enige Middelaar, door de bediening van de priesters.(207) Het misoffer wordt daarom niet alleen opgedragen door de priester, die door handoplegging en gebed gewijd en die in de eucharistie in naam en in persoon van Christus handelt, maar ook en wezenlijk oefenen alle gedoopten het priesterschap uit in hun mee-vieren van de liturgie.(208)

4.4.2.2 Actieve deelname gelovigen als grondbeginsel

Als eerste grondbeginsel aan welk het nieuwe missaal werd samengesteld geldt de 'actieve deelname' van allen: de participatio actuosa(209). Het Concilie had een pastorale bezorgdheid; het geloof in het leven van de mensen te verlevendigen en te verdiepen. Alles is gericht op de liturgie, waar niet alleen God eer wordt gebracht, maar waar de mens ook geheiligd wordt: in de liturgie vindt in Jezus Christus een ontmoeting tussen God en de mens plaats. Het hele christelijk leven bereikt haar hoogtepunt in deze Godsontmoeting. Maar het stelt tevens de mens ook voor een grote opgave. Hij krijgt de taak om zijn verder lever te stellen in het teken van de begenadiging die hij in de liturgie ontvangen heeft.(210)

4.4.2.3 Volkstaal als liturgische taal

Zoals we gezien hebben hecht het Tweede Vaticaans Concilie aan de actieve volksdeelname in de liturgie. Hierbij is de liturgische taal een belangrijk gegeven in de actieve volksdeelname; volkstaal naast Latijn, volkstaal geeft nuttigheid aan om begrip en verstaan van riten zo hebben we al in paragraaf 4.3.2 kort beschreven. Op dit punt heeft vanaf het Concilie een snelle ontwikkeling plaats gevonden. De constitutie over de liturgie bepaalde weliswaar dat het gebruik van de Latijnse taal in de liturgieën van de Latijnse ritus gehandhaafd diende te worden, maar bracht toch een duidelijke opening voor de invoering van de volkstaal. Omdat zowel in de mis als in de bediening van de sacramenten en bij andere delen van de liturgie het gebruik van de volkstaal niet zelden zeer nuttig kan zijn voor het volk, mag er een ruime plaats aangegeven worden, eerst en vooral bij de lezingen en aanmaningen en in sommige gebeden en gezangen.(211) De concrete regeling en goedkeuring van de vertalingen komt toe aan het plaatselijke kerkelijke gezag (in overleg met de bisschoppen van nabuurlanden waar dezelfde taal gesproken wordt) en de confirmatie aan de H. Stoel. In kerkelijke documenten na deze constitutie werden de mogelijkheden voor de volkstaal steeds verder uitgebreid en toegelaten, dat bijgevolg de gehele sacramentele bediening en de gehele liturgie in de volkstaal voltrokken kunnen worden. Paus Paulus VI noemde in een algemene audiëntie, welke geheel was toegewijd aan het nieuwe Romeinse missaal de grootste vernieuwing die van de taal:

Niet langer zal het Latijn de belangrijkste taal van de mis zijn, maar de volkstaal. Voor wie weet heeft van de schoonheid, de kracht en heiligheid, waaraan het Latijn uitdrukking geeft, is het vervangen van het Latijn door de volkstaal een groot offer... Wij verliezen de taal van de christelijke eeuwen... Het is een offer van onschatbare waarde. En waarom? Het antwoord schijnt banaal en prozaïsch, maar heeft geldingskracht: omdat het menselijk en apostolisch is. Het verstaan van het gebed is meer waard dan het kostbare en oude gewaad waarin het als regel gekleed was. De deelname van het volk is meer waard, het moderne volk dat op begrijpelijke, heldere taal uit is die verstaanbaar is in wereldlijke conversaties.(212)

Het gebruik van de volkstaal in de liturgie staat dus in het teken van de actieve manier van deelname.

4.4.2.4 Gebeden en houdingen van de gelovigen

Een liturgie die beter verstaan wordt door het gebruik van de volkstaal kan ook een grotere plaats bieden aan een ander element van volksdeelname: het beantwoorden, beamen en geven van een wederwoord op het gehoorde. De constitutie over de liturgie wilde tot een valoriseren komen van de aan het volk toekomende liturgische teksten:

Ter bevordering van de actieve deelname moeten de acclamaties, de antwoorden, het psalmgebed, de antifonen, gezangen en ook de handelingen of gebaren en de lichaamshouding van het volk begunstigd worden. Ook moet men te gelegener tijd het heilig stilzwijgen in acht nemen.(213)

Deze richtlijn werd uitgevoerd in het nieuwe Romeinse missaal. De Institutio Generalis van het nieuwe missaal gaat verder in op de afzonderlijke elementen. Wij zullen hier in deze paragraaf kort ingaan op deze elementen, welke wij ook in aangepaste vorm zullen terug zien wanneer wij de Zaïrese ritus zullen beschrijven in hoofdstuk 5. Hieronder zullen wij in vier subgroepen de diverse elementen beschrijven. Het betreft de gebeden door de gelovigen, de zang, de gebaren en de lichaamshouding en ten slotte het stilzwijgen van de gelovigen tijdens de viering van de eucharistie.

4.4.2.5 Teksten van gebeden door de gelovigen

Allereerst vermelden we de tekst van de Institutio Generalis ten aanzien van de door de gelovigen te bidden teksten:

Daar de viering van de mis krachtens haar aard een gemeenschapskarakter heeft(214), zij de dialogen tussen de celebrant en de gemeenschap van gelovigen en ook de acclamaties een groot belang(215); want ze zijn niet alleen de uiterlijke tekenen van een gemeenschappelijke viering, maar ze bevorderen ook en bewerkstelligen de gemeenschap tussen priester en volk. De acclamaties en de antwoorden van de gelovigen op de begroetingen en de gebeden van de priester zijn een zó noodzakelijke voorwaarde voor de actieve deelneming, dat zij bij elke vorm van misviering door de verzamelde gelovigen uitgevoerd moeten worden, opdat de handeling van heel de gemeenschap duidelijk uitkomt en bevorderd wordt(216). Andere delen, zeer nuttig om de actieve deelname van de gelovigen te kennen te geven en te bevorderen en bestemd voor de gehele gemeenschap, zijn vooral de schuldbelijdenis, de geloofsbelijdenis, de voorbeden en het gebed des Heren. Wat tenslotte de ander teksten betreft: a) sommige vormen een op zich staande ritus of handeling, zoals de hymne Eer aan God (Gloria), de responsorie-psalm, het Heilig (Sanctus), de acclamatie na de consecratie, de communiezang; en b) sommige begeleiden een of andere rite, zoals de zang bij de intrede, bij de offerande, bij de broodbreking (Agnus Dei) en bij de communie.(217)

Dit is wat gezegd wordt in de Algemene Instructie voor het nieuwe missaal over de dialoog in gebeden tussen de celebrant en de gelovigen. Het heeft ruimte willen scheppen om de dialoogvorm, welke wij al in een beginstadium tegen kwamen bij de vernieuwingen van de Liturgische Beweging, als uitgangspunt te nemen voor de vernieuwde liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie.

4.4.2.6 Het belang van de zang

Over de zang tijdens de viering van de eucharistie wordt in de Institutio Generalis het volgende gezegd:

... Men moet bij de vieringen ruim gebruik maken van de zang, met inachtneming van de volksaard en de mogelijkheden van iedere gemeenschap, met dien verstande dat het niet altijd nodig is alle teksten te zingen, die uiteraard voor de zang bestemd zijn. Bij het uitkiezen van de delen die werkelijk gezongen worden, hebben diegene de voorkeur, die van het meeste belang zijn, en vooral die door de priester of door de dienaren moeten gezongen worden met antwoord van het volk, of die uitgevoerd worden door priester en volk samen.(218) Daar echter steeds vaker gelovigen uit verschillende naties samenkomen, is het passend dat deze gelovigen tenminste enkele delen van het vaste gedeelte van de misviering, vooral de geloofsbelijdenis en het gebed des Heren, met eenvoudige melodieën tezamen in de Latijnse taal(219) kunnen zingen.(220)

Opvallend hierbij is de aandacht in de laatste alinea van dit artikel, waar de zorg voor de gelovigen uit de verschillende naties beschreven wordt. Hier wordt een aanbeveling gegeven voor een stuk van inculturatie van het eerste uur. Dit zou later wel op experimentele wijze worden uitgebreid met de eigen landstaal van de bevolkingsgroepen in diverse parochiegemeenschappen.

4.4.2.7 De gebaren en lichaamshouding

Gebaren en lichaamshouding zijn een belangrijk element van de actieve deelname van het gelovige volk aan de eucharistieviering. Hiermee wordt expressie gegeven aan het gehoorde en wordt het beaamd met het hele lichaam. Een gemeenschappelijke lichaamshouding, die door alle deelnemers in acht genomen moet worden, is een teken van de saamhorigheid en verbondenheid van de verzamelde gelovigen: zij is een uitdrukking van de geest en de gezindheid van de deelnemers en begunstigt deze.(221) "Om te komen tot eenheid in de gebaren en lichaamshoudingen moeten de gelovigen gevolg geven aan de aanwijzingen, die de priester of een andere bedienaar tijdens de viering geeft"(222), zo lezen we in de Institutio Generalis. Over de lichaamshouding wordt vervolgens concrete aanwijzingen gegeven:

Verder moeten zij (de gelovigen) in alle missen - tenzij er een andere regeling is - staan vanaf het begin van de zang bij de intrede, of terwijl de priester naar het altaar gaat, tot en met het collecte-gebed; bij de Alleluja-zang voor het Evangelie; terwijl het Evangelie verkondigd wordt; ook als de geloofsbelijdenis en de voorbeden plaatsvinden; en van het gebed over de overgaven tot het einde van de mis, uitgezonderd hetgeen beneden wordt gezegd. Zij zitten onder de lezingen voor het Evangelie en onder de responsorie-psalm; bij de homilie en tijdens de bereiding van de gaven bij de offerande; en als eventueel een heilige stilte na de communie in acht genomen wordt. Zij knielen echter bij de consecratie, tenzij dit wegens gebrek aan ruimte of het grote aantal deelnemers of om andere aannemelijke redenen onuitvoerbaar is.(223)

Heel concreet wordt dus de lichaamshouding voor de gelovigen aangegeven. De Institutio Generalis geeft ook de mogelijkheid aan om de gebaren en de lichaamshouding, zoals die beschreven zijn in de Orde van de Romeinse mis aan te passen aan de volksaard(224); dit komt toe aan de Bisschoppenconferentie, waarbij er echter wel gelet dient te worden dat de aanpassingen beantwoorden aan de zin en het karakter van ieder deel van de viering.(225)

Onder gebaren wordt ook verstaan op welke manier de priester naar het altaar gaat, hoe de gaven worden aangebracht en de gelovigen te communie gaan. Het betaamt inderdaad dat deze handelingen met een zeker decorum geschieden, onder begeleiding van aangepaste gezangen, volgens de voor ieder ervan vastgestelde regels.

4.3.2.8 Het stilzwijgen

Tenslotte wordt er ook over het stilzwijgen tijdens de viering gesproken in deze instructie. Hiertoe worden ook enkele richtlijnen gegeven:

Als onderdeel van de viering moet op bepaalde momenten ook een heilig stilzwijgen onderhouden worden.(226) De aard ervan zal afhangen van het ogenblik waarop het in de afzonderlijke vieringen voorkomt. Bij de schuldbelijdenis en na de uitnodiging om te bidden keert ieder in zichzelf; na de lezing of de homilie overdenken zij enige ogenblikken wat zij gehoord hebben; na de communie loven zij God in hun hart en bidden tot Hem.(227)

Uit al deze hiervoor genoemde afzonderlijke gegevens blijkt dat het nieuwe missaal tot in het detail voorziet dat de gelovigen op een actieve wijze bij de eucharistieviering betrokken worden. Wanneer men aldus de concretisering van het grondbeginsel van het nieuwe Romeinse missaal beschouwt -dat is het normale type van de misviering met volk en dat de liturgische taal primair de volkstaal is; dat op talrijke momenten van de mis de gelovigen expliciet in de liturgische handelingen worden betrokken door hun toekomende teksten, door gezang, door gebaren en lichaamshouding en door het gezamenlijk stilzwijgen -, kan men concluderen dat door het nieuwe missaal de opdracht van het Tweede Vaticaans Concilie om een missaal te scheppen waarin de actieve deelname van de gelovigen tot een leidend principe zou worden, is gerealiseerd.

4.4.2.9 Vereenvoudiging van de liturgie

De actieve deelname van de gelovigen is niet het enige principe dat door het Concilie werd geformuleerd met betrekking tot de liturgievernieuwingen. Een viertal ander, uitermate belangrijke kenmerken van het nieuwe missaal - en voor de gehele liturgievernieuwing - kunnen bovendien vermeld worden. In deze en de volgende paragrafen zullen wij deze vier kenmerken achtereenvolgens beschrijven.

Het eerste kenmerk is dat van de vereenvoudiging van de liturgie(228), maar dit beginsel moet ook verklaard worden vanuit het streven van het Concilie om tot een beter deelname van de gelovigen te komen. In de loop der eeuwen was de liturgie met tal van nieuwe elementen uitgebreid en waren vaker verdubbelingen in de ritus ingeslopen. Dit had tot gevolg dat de structuur van de eucharistie niet altijd even duidelijk was. De Constitutie over de Liturgie gaf nu de opdracht de teksten en riten zo op te stellen, dat ze duidelijker het heilige, dat ze betekenen, uitdrukken en dat de gemeenschap van gelovigen dit, voor zo ver dat dit mogelijk is, gemakkelijker kan vatten en eraan deelnemen in een volle, actieve en aan de gemeenschap eigen viering.(229) Verandering in veranderbare gedeelten van de liturgie kan immers geboden zijn, "indien er een en ander is ingeslopen dat minder goed beantwoordt aan de eigen aard van de liturgie, of minder aangepast geworden is"(230). Nogmaals wijst het Concilie op deze vereenvoudiging van de liturgie in artikel 50 van dezelfde constitutie:

Het verloop van de mis moet zo herzien worden dat de eigen zin van de verschillende delen en ook van hun onderling verband duidelijker naar voren komt, en de godvruchtige en actieve deelname van de gelovigen gemakkelijker wordt. Daarom moeten de riten, met behoud uiteraard van hun substantie, eenvoudiger worden; verdubbelingen of minder nuttige toevoegingen die in de loop der tijden zijn ingevoerd, moeten worden weggelaten; sommige dingen die door de ongunst der tijden in verval gekomen waren moeten, voor zover het goed en nuttig wordt geoordeeld, weer hersteld worden naar de oude norm van de heilige Vaders.(231)

Paus Paulus VI constateerde in de Apostolische Constitutie Missale Romanum, waarmee hij het nieuwe missaal heeft afgekondigd, dat deze opdracht tot vereenvoudiging inderdaad in het nieuwe missaal was gerealiseerd: "Wat het verloop van de mis betreft, zijn de riten met zorgvuldige inachtneming van hun betekenis, vereenvoudigd. Wat namelijk in de loop der jaren verdubbeld werd of minder dienstig toegevoegd, vooral rond de aanbieding van het brood en de wijn en rond de broodbreking en de communieritus, is weggelaten."

De wens om de liturgie te herstellen naar de norm van de heilige Vaders is dan tevens een stap naar het volgende kenmerk van het nieuwe missaal.

4.4.2.10 Herbronning aan liturgie van de Oude Kerk

Een volgend kenmerk van het nieuwe missaal is de herbronning aan de liturgie van de oude Kerk. In de zojuist vermelde tekst van de Constitutie over de Liturgie werd hierop reeds gewezen. Het voorstellen naar de oude norm der heilige Vaders, ad pristinam sanctorum Partum norman, is een uitdrukking welke ook ten grondslag lag aan de liturgievernieuwing volgens het Concilie van Trente, zoals we hebben gezien in paragraaf 4.2.1.2.

De vooruitgang van de liturgische wetenschap heeft het in onze dagen mogelijk gemaakt, een grondige herziening van het missaal volgens de oudste liturgische tradities te verwezenlijken wat niet het geval was ten tijde van Pius V. In deze is het nieuwe missaal 'traditioneler' te noemen dan het missaal van Pius V. In de promulgatie-constitutie Missale Romanum wijst Paus Paulus VI zelf hierop:

Men mag niet veronderstellen dat de vernieuwing van het Romeinse missaal onvoorbereid gebeurd zou zijn; de vooruitgang immers in de liturgische wetenschap gedurende de laatste vier eeuwen heeft ongetwijfeld de weg daartoe gebaand. Want, zou na het Concilie van Trente het onderzoek en de studie van de oudste handschriften van de Vaticaanse bibliotheek en van overal elders niet weinig tot de herziening van het Romeinse missaal hebben bijgedragen, zoals door de Apostolische Constitutie Quo primum van onze voorganger, de H. Pius V, bevestigd wordt, zijn daarna ongetwijfeld enerzijds zeer oude liturgische bronnen ontdekt en uitgegeven, anderzijds de liturgische teksten van de Oosterse Kerk grondiger bestudeerd. Daarom wensen velen, dat deze rijkdommen van leer en vroomheid niet alleen in de duisternis van de archieven blijven liggen, maar integendeel uitgegeven worden om de geesten en de harten van de christenen te verlichten en te voeden.(232)

De grote toename in uitgaven van bronnen, zowel in het Westen alsook van de Oosterse liturgieën, heeft de pluriformiteit in de eredienst vanaf de oudste tijden aan het licht gebracht. De technische bronnenpublicaties werden echter ook vanuit meer theologische belangstelling bestudeerd. De aandacht van de liturgisten ging niet alleen uit naar de verschillende rubrieken, teksten en riten, noch enkel naar de historische ontwikkeling van de liturgie. Vooral in de twintigste eeuw groeide het inzicht in het belang van de sacramententheologie, zoals die blijkt uit de liturgische vormgeving.(233) Daardoor werd na de vrij rubricale belangstelling voor de liturgie in de voorafgaande eeuwen nu veel meer gezocht naar het wezen van wat de liturgische viering is. Het mysterie van de eucharistie vormde onderwerp van bezinning. Daarbij werden vooral de vaders, zoals onder andere Ireneüs, Ambrosius, Cyrillus van Jeruzalem e.a., uit de christelijke oudheid naar hun leer over de eucharistie onderzocht.(234)

Als concrete resultaten van de liturgievernieuwing op basis van een betere kennisname van de oud christelijke eredienst gelden de homilie en het algemeen gebed of het gebed van de gelovigen, ook wel voorbeden genoemd. Ook werd het juiste belang van de boeteritus aan het begin van de mis weer toegekend. Ook het herstel van de grondstructuur van de eucharistie en de herontdekking van de eenheid van het eucharistisch gebed moeten we hier vermelden als een resultaat van de herbronning aan de Vaders.

4.4.2.11 Bijbelse fundering als kenmerk voor het missaal

Het derde belangrijke kenmerk dat we hier willen noemen van het nieuwe missaal dat nog verder op de ingeslagen weg gaat is de bijbelse fundering van de vernieuwde misliturgie. Het Vaticanum II heeft ook hiertoe de opdracht gegeven: "om de gelovigen een rijkere tafel van Gods woord te bereiden, moeten de schatten van de bijbel wijder worden opengesteld, zodat binnen een bepaald aantal jaren de hoofdzaak van de heilige Schrift aan het volk wordt voorgelezen."(235)

Opnieuw klinkt hier de bezorgdheid van het Concilie door om de gelovigen actief bij de eucharistie te betrekken. Binnen een bepaalde tijdspanne moeten tijdens de mis de belangrijkste delen van de bijbel aan het volk verkondigd worden. De gepaste plaats daarvoor is de liturgie van het woord. Het Concilie bepaalde dat de twee belangrijkste delen van de mis de liturgie van het woord en de eucharistische liturgie zijn. De gelovigen voeden zich in de eucharistie "aan de tafel van het woord van God" en aan "de tafel van het Lichaam van Christus".(236) De tafel van het Woord Gods bestaat wezenlijk uit de lezing van Gods Woord uit de bijbel. Alvorens zich te voeden met het Lichaam van de Heer, voeden de gelovigen zich met het Woord van de Heer.

Concreet heeft het nieuwe missaal het liturgische jaar zo ingedeeld dat het een doorlopen zou moeten zijn van het Christus mysterie. In een driejarige cyclusvoor zondagen en een tweejarige cyclus voor de weekdagen wordt de gehele H. Schrift doorgenomen in de liturgievieringen.

4.4.2.12 Aanpassing van de liturgie

Als laatste principe van de vernieuwing van het Romeinse missaal kan het streven vermeld worden van de aanpassing aan de nieuwe omstandigheden en de grote keuze mogelijkheid in de nieuwe misliturgie. Dit principe is zeker voor ons in belang van deze scriptie van grote waarde. Hier immers wordt de concrete mogelijkheid aangeboden door het Concilie om de liturgieviering aan te passen (lees: te incultureren) aan de verschillende groepen van gelovigen.

Tegen de achtergrond van zowel het grondprincipe van de actieve deelname - die naargelang de eigenheid van het gelovige volk om aanpassingen zal vragen - alsook van de grote aandacht voor de pluriforme liturgie van de eerste eeuwen is dit laatste beginsel van aanpassings- en variatiemogelijkheden goed te begrijpen.

Met behoud van de eigenheid van de Romeinse ritus is het juist een doelbewust streven van de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaans Concilie geweest om open te staan voor de eigenheid van de verschillende volkeren en culturen in de liturgie. Op dit punt formuleerde de Constitutie over de Liturgie enige fundamentele principes, welke in het nieuwe missaal werden geconcretiseerd:

De Kerk wil in hetgeen het geloof of het welzijn van heel de gemeenschap niet raakt, geenszins een star en onwrikbaar systeem opleggen, ook niet in de liturgie; integendeel, zij houdt de natuurlijke aanleg en de gaven van naties en volkeren in ere en bevordert deze. Alles nu wat in de levenswijze van de volkeren niet onafscheidelijk samenhangt met bijgelovige praktijken en dwalingen, beoordeelt zij welwillend en bewaard het zo mogelijk ongerept; soms laat zij het zelfs toe in de liturgie, op voorwaarde dat het aangepast is aan de eisen van de ware en authentieke liturgische geest. Met behoud van de eenheid van de Romeinse ritus in haar hoofdbestanddelen, moet er plaats blijven voor wettige verschillen en aanpassingen aan onderscheiden groeperingen, streken en volkeren, vooral in de missielanden, ook bij de herziening van de liturgische boeken; en in de opbouw van de riten en bij het opstellen van de rubrieken is het dienstig dit voor ogen te houden."(237)

Sinds het nieuwe missaal zijn vele mogelijkheden voor cultuur-eigen elementen in de misliturgie door het hoogste kerkelijke gezag toegestaan: zo is dat bijvoorbeeld het geval voor Zaïre, waar na een experimentele fase een eigen misritus is ontstaan en goedgekeurd. In hoofdstuk 5 zullen wij hier uitgebreid op terugkomen. Maar ook voor bijvoorbeeld de liturgieviering in India zijn aanpassingen door het hoogste kerkelijk gezag toegestaan.(238) Voor de liturgiesituatie in Nederland hebben we onder meer de toestemming gekregen voor enkele eucharistische gebeden welke in een appendix zijn onder gebracht in het Romeins Altaarmissaal.

Niet alleen aanpassingen die ingrijpend zijn voor de toepassing, en waarvoor toestemming noodzakelijk is van het hoogste kerkelijk gezag liggen binnen de mogelijkheden, maar ook in het missaal zelf zijn meerdere alternatieven voor aanpassingen gegeven in de voorgeschreven ritus.(239)

4.5 Conclusie

Het Tweede Vaticaans Concilie heeft vooral in haar Constitutie over de Liturgie de grondprincipes neergelegd voor de vernieuwingen in de liturgie. Zelf spreekt het Vaticanum II over aanpassingen. We hebben gezien dat in latere documenten het woord aanpassingen wordt vervangen door het gebruik van het woord inculturatie.

Wat heeft het Tweede Vaticaans Concilie bereikt met de vernieuwingen van de liturgie? Allereerst hebben we het nieuwe Romeinse Missaal van 1970. Dit wordt getypeerd door de volgende kenmerken die we al eerder hebben vermeld; actieve deelname van de gelovigen als een grondbeginsel en de volkstaal als liturgische taal naast het Latijn. De actieve deelname van de gelovigen komt ook tot uiting in de gebeden en de lichaamshouding van de gelovigen, waarbij de dialoog tussen priester en het aanwezige Godsvolk voorop staat. Het Vaticanum II heeft ook de verdubbelingen in de liturgie aangepakt, om te komen tot een beter verstaan van de viering. Hierbij is de herbronning aan de oude Vaders belangrijk geweest, om dichterbij de wortels te komen van het mysterie van de liturgie. We hebben gezien dat ook de plaats van de H. Schrift een belangrijkere plaats is gaan innemen in de vieringen. Zo is er een drie jaarlijkse cyclus op gesteld voor de zondagsvieringen en een twee jaarlijkse voor de vieringen van de eucharistie door de week. Hierdoor wordt de gehele H. Schrift behandeld.

Vooral in de aanpassingsmogelijkheden van het nieuwe missaal liggen veel mogelijkheden om de viering aan te passen - lees te incultureren - aan de eigenheid van een volk of een cultuur. Er zijn dan ook pogingen ondernomen om de ordo missae aan te passen aan de wensen van het volk en hun cultuur, onder andere in Zaïre. Voor ons onderzoek zijn deze het meest van belang. Echter met de term 'aanpassing' of 'adaptatie' was het genoeg om het Romeins Missaal te plaatsen in elke cultuur, waar dan ook, om vervolgens de plaatselijke bisschoppen het verzoek mee te geven om het zodanig te gebruiken en toe te passen om het voor de gelovigen verstaanbaar te maken. Het concept van aanpassing of adaptatie bood houvast voor het bereiken van culturen en waarden van niet-Europese katholieken over de gehele wereld. Daartoe zal de term 'inculturatie', welke ingevoerd werd ná het Tweede Vaticaans Concilie veel beter aangeven wat bedoeld is om de liturgie voor elk volk en groep aan te passen. Immers de dominante cultuur van Europa, welke voor een lange tijd gepromoot werd door de Europese missionarissen wanneer zij in de 'vreemde landen' de evangelisatie voorstonden, maakte het moeizaam een scheiding te maken tussen het evangelie en de Europese cultuur zoals we ook in voorgaande hoofdstukken hebben gezien.

De vernieuwingen die het Romeinse Missaal aanreiken geven nu de mogelijkheid om hiermee definitief afscheid te nemen. Zo heeft het Tweede Vaticaans Concilie dus mogelijkheden gecreëerd om ieder volk en iedere cultuur tot zijn recht te laten komen in de liturgie, welke universeel is maar aanpasbaar aan de wensen van verschillende groepen. Veel experimenten hebben er plaatsgevonden; enkele daarvan hebben zelfs de goedkeuring van het hoogste Kerkelijk leergezag gekregen. Een goed voorbeeld daarvan is de Zaïrese misritus, welke wij dan ook in het volgende hoofdstuk willen bespreken.


Vorige Volgende


NOTEN

142. Over de algemene geschiedenis van de misliturgie en van het missaal handelen onder andere: N. Maurice-Denis en R. Boulet, Eucharistie ou la messe dans ses variétés, son histoire et ses origines, Paris, 1953; I. Schuster, Liber Sacramentorium, geschichtliche und liturgische Studien über das römische Meßbuch, 10 dl., Regenburg, 1929-1932; A. Baumstark, Missale Romanum; seine Entwicklung, ihre wichtigsten Urkunden und Probleme, Eindhoven, 1929; J.A. Jungmann, Missarum Sollemnia. Eine genetische Erklärung der Römischen Messe, Wenen, 19655, zie in Nederlandse vertaling J.A. Jungmann, Missarum Sollemnia, dl. 1 en 2, Kasterlee, 1966; aan te vullen met Idem, Messe in Gottesvolk. Eine nachkonziliarer Durchblick durch Missarum Sollemnia, Freiburg, 1970; J. Hermans, De Liturgie van de Eucharistie, inleiding tot het Nieuwe Missaal, Brugge, 1979; J. Lamberts, Hoogtepunt en bron, Inleiding tot de liturgie, Helmond, 1991.

143. Een vrij volledige verzameling van oud-christelijke eucharistische gebeden vindt men in: A. Hänggi en I. Pahl, Prex eucharistica, Fribourg (Zwit.), 1968. Voor studies over de eucharistie in de christelijke oudheid verwijzen wij naar: R. Johanny e.a., L'Eucharistie des premiers chrétiens, in: Le point théologique, dl.17, Paris , 1976.

144. Vgl. J. Hermans, De Liturgie van de Eucharistie, inleiding tot het Nieuwe Missaal, Brugge, 1979, pag. 15.

145. Vgl. J. Lamberts, Hoogtepunt en bron, Inleiding tot de liturgie, Helmond, 1991, pag. 100-101, 108.

146. Idem, pag. 110.

147. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 157.

148. Een evaluatie van het Pius-missaal geeft de Institutio Generalis van het missaal van Paulus VI (Prooemium, nr. 6-8).

149. Vgl. J. Hermans, Ibidem, pag. 17; J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 156.

150. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 156.

151. J.A. Jungmans, Missarum Sollemnia, deel I, pag. 156.

152. Idem.

153. Vgl. J. Lamberts, Ibidem,, pag. 82-83.

154. Vgl. J. Lamberts, Ibidem, pag. 115.

155. Zie J. Lamberts, Ibidem, pag. 113-114; Vgl. J. Hermans, Ibidem, pag. 17; Zie ook J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 152-155.

156. Vgl. W. Trapp, Vorgeschichte und Ursprung der liturgischen Bewegung, Regenburg, 1940. Vooral sinds Vaticanum II is de interesse voor de Verlichtingsliturgie sterk toegenomen. Hier worden slechts enige recente studies vermeld: J. Steiner, Liturgiereform in der Aufklärungszeit, Freiburg, 1976; H. Hollerweger, Die Reform des Gottesdienstes zur Zeit des Josephinismus in Österreich, Regensburg, 1976; M. Probst, Gottesdienst in Geist und Wahrheit. Die liturgischen Ansichten und Bestrebungen Johann Michael Sailer (1751-1832), Regensburg, 1976.

157. Vgl. J. Lamberts, Paus Pius X en de actieve deelneming, in: Tijdschrift voor Liturgie 71 (1987), pag. 293-306.

158. Vgl. Pius X, Motu proprio 'Tra le sollecitudini', 22 november 1903.

159. Vgl. Pius X, Het decreet Lamantabili, 3 juli 1907, nrs. 49-51; Pius X, Het decreet Quam Singulare, 8 augustus 1910, passim.

160. Door de opmerking dat de eucharistie, naar het verlangen van Christus en de Kerk, bestemd is om de gelovigen te sterken en te heiligen, niet op de eerste en voornaamste plaats om de Heer verering te brengen. Vgl. Denzinger, Kompendium der Glaubensbekenntnisse und kichlichen Lehrentscheidungen, nr. 3375, pag. 924-925.

161. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 179.

162. Idem.

163. Vgl. A. Haquin, Dom Lambert Beauduin et le renouveau liturgique (Recherches et synthèses, section d'histoire 1), Gembloux, 1970.

164. J. Lamberts, Ibidem, pag. 125.

165. Zie T.M. Schoof, Ibidem, pag. 92-98.

166. Nederlandse vertaling: R. Guardini, De geest der liturgie, Turnhout, 19442

167. Vgl. T.M. Schoof, Ibidem, pag. 91.

168. Vgl. J. Lamberts, Ibidem, pag. 125-126.

169. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 180.

170. Geciteerd in J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 180.

171. Vgl. J. Lamberts, Ibidem, pag. 128-129; J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 181.

172. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 181.

173. Pius XII, De encycliek Mystici Corporis Christi, van 29 juni 1943, over het Mystieke Lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, in de serie: Ecclesia Docens, pauselijke documenten voor onze tijd, Hilversum, 1949, met name de nrs. 8 en 82-85, pag. 23, 78-80.

174. Vgl. J. Lamberts, Ibidem, pag. 129.

175. Zie T.M. Schoof, Ibidem, pag. 105-113.

176. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 182.

177. Vgl. Liturgisch Woordenboek, Roermond, 1958vv, pag. 1829-1830.

178. Vgl. Pius X, Motu proprio, van 22 november 1903, alwaar de Paus verklaard: "in de kerk komen gelovigen bijeen om deze zelfde geest te putten uit de eerste en noodzakelijke bron, dat wil zeggen uit de actieve deelname aan de hoogheilige geheimen en het publieke gebed van de Kerk." Deze verklaring is door latere Pausen herhaaldelijk bevestigd. Zie Liturgisch Woordenboek, pag. 503-512.

179. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 183.

180. Vgl. J. Lamberts, Ibidem, pag. 124-125.

181. Vgl. J.A. Jungmann, Ibidem, pag. 183-184.

182. Vgl. SC nrs. 37-40.

183. Vgl. Johannes Paulus II, de encycliek Slavorum Apostoli (2 juni 1985), in AAS 77 (1985), pag. 802-803; vgl. Johannes Paulus II, Toespraak tot de deelnemers aan de voltallige vergadering van de Pauselijke Raad voor de Cultuur, 17 januari 1987, nr. 5: in : AAS 79 (1987), pag. 1204-1205.

184. Vgl. RM nr. 52.

185. Vgl. Bisschoppensynode 1985, slottoespraak, Exeunte coetu secundo, 7 december 1985, D 4.

186. RM nr. 52.

187. Vgl. GS nr. 58.

188. Idem.

189. Vgl. Johannes Paulus II, Apostolische adhortatie, 'Catechesi tradendae', 16 oktober 1979, nr. 53.

190. Vgl. Wetboek met de canones voor de oosterse kerken, can. 584,2: "De evangelieverkondiging van de volken vindt zo plaats, dat men met behoud van de ongeschondenheid van het geloof en de zeden het evangelie zich in de cultuur van de afzonderlijke volken kan uitdrukken, namelijk in de catechese, in de eigene liturgische riten, in de gewijde kunst, in het particulier recht en tenslotte in het kerkelijk leven."

191. Vgl. P. Winnenger, Volkstaal en liturgie, Den Haag, 1962, pag. 23-36.

192. Vgl. Liturgisch Woordenboek, pag. 390-392.

193. Vgl. SC nr. 54.

194. Vgl. SC nr. 40.

195. SC nr.10.

196. SC nr.7.

197. SC nr.14.

198. Over dit onderwerp is de literatuur omvangrijk vooral het tijdschrift Notitiae, van de Romeinse congregatie voor de liturgie, heeft vele artikelen hierover gepubliceerd. Hier willen wij enkele belangrijke publicaties noemen: A.J. Chupungco, The Magna Carta of Liturgical Adaptation, in: Notitiae, nr 14 (1978) Rome, pag. 75-89; M. Thurian, Créativité et spontanéité dans la liturgie, in: Ibidem, pag. 169-175.

199. Vgl. L. Bertsch (red.), Ibidem, pag. 28-29.

200. Vgl. LG nr. 2.

201. J. Hermans, Ibidem, pag. 24.

202. SC nr. 21.

203. SC nr. 48.

204. SC nr. 50.

205. Institutio Generalis ('Het Romeins Missaal, krachtens decreet van het heilig tweede Oecumenis Vaticaans Concilie herzien en op gezag van Paus Paulus VI uitgevaardigd, Editio typica, vertaling gemaakt naar de editio typica van de Vaticaanse Drukkerij, 1971'), nr. 74, pag. 47, wijst erop dat in de plaatselijke kerk de eerste plaats toekomt aan de mis waarin de bisschop voorgaat, omringt door zijn priesters en dienaars en waaraan het Godsvolk ten volle en actief deelneemt. Dit is immers de voornaamste manifestatie van de kerk. "De mis die met een of andere, vooral de parochiale gemeenschap gevierd wordt, moet hoog op prijs gesteld worden, omdat deze op een bepaalde tijd en plaats de gehele kerk vertegenwoordigt, bijzonder echter bij de gemeenschappelijke zondagsviering" (Institutio Generalis, nr. 75, pag. 47). Uitvoerig handelt de Institutio over het eerste mis-type: de mis in aanwezigheid van het volk (Institutio Generalis,nr. 77-141, pag. 48-58), beknopt over de mis zonder volk (Institutio Generalis, nr. 209-231, pag. 69-72). Onder de mis met volk wordt de mis verstaan die met deelneming van de gelovigen opgedragen wordt; onder de mis zonder volk de mis die door een priester gecelebreerd wordt terwijl slechts één dienaar hem bijstaat en antwoordt. De mis in aanwezigheid van het volk vraagt vooral om zang en meerdere dienaren, hoewel deze mis zonder zang en met slechts een dienaar ook mogelijk is. Sinds de Liturgische Beweging is de aandacht vooral uitgegaan naar de mis in aanwezigheid van het volk, dat actief bij de liturgie betrokken is. Men gaat in de publicaties hierover bij voorkeur uit van het begrip liturgie als gemeenschapsviering, ook wel 'assemblée' genoemd in de diverse documenten.

206. SC nr. 27.

207. Vgl. Presbytorum ordinis, nr. 2.

208. De geloofsgemeenschap als zodanig heeft dus een liturgische functie, is subject van de liturgie, nog voordat de eigen en specifieke functie van de priester als liturg geaffirmeerd moet worden. Vgl. J. Mulders, Het Godsvolk celebreert, in: Tijdschrift voor Liturgie, nr. 50 (1966), pag. 7-16; J. Challancin, The whole local community celebrates, in: Ephemerides liturgicae, nr. 91 (1977), pag. 454-482.

209. Over de actieve deelname van de gelovigen aan de eucharistie zie o.a.: H. Jansen, Proeve van een bijbeltheologische fundering van de actieve deelname der gelovigen aan de viering van de eucharistie, in: Tijdschrift voor liturgie, nr. 46 (1962), pag. 262-282; J. Lescrauwaet, Proeve van een dogmatische motivering van de actieve deelname door leken-gelovigen aan de eucharistie, in: Ibidem, pag. 283-290; P. Theeuws, Actieve deelname der gelovigen aan de liturgie in pauselijke documenten vanaf Pius X tot heden, in: Ibidem, pag. 303-313.

210. Vgl. SC nr. 9-12.

211. Vgl. SC nr. 36.

212. Vgl. Notitiae, nr. 5 (1969) ,pag. 413-414. Het gaat hier om een geïsoleerde toespraak bij wijze van uitzondering. De tekst is in feite een actualisering van de interventie die Paus Paulus VI, toen hij nog aartsbisschop van Milaan was, dus vóór zijn Pauskeuze, gehouden tijdens de vierde algemene congregatie van het Tweede Vaticaans Concilie op 22 oktober 1962, (Ned. Vertaling in: H. Schmidt, Constitutie over de heilige liturgie. Tekst genese, commentaar, documenten, Antwerpen, 1964, pag. 238-240).De grote nadruk van Paus Paulus VI op de volkstaal als liturgische taal betekent echter geenszins een minachten of verwerpen van het Latijn als liturgische taal. Bij herhaling heeft de Paus gewezen op het belang en het behoud van het Latijn in de liturgie, met name in bepaalde milieu's en op een minimale kennis van het Latijn bij de gelovigen voor bepaalde gezangen en teksten. Bij het behoud van het Latijn in de liturgie leggen de documenten sinds de invoering van het nieuwe missaal vooral de nadruk op het gebruik van het Gregoriaans. Over het behoud van het Latijn vgl. Notitiae, nr. 9 (1973), pag. 301-303; nr. 10 (1974), pag. 3-4; Op het verwijt dat de postconciliaire raad het Latijn geheel vervangen zou hebben door de volkstaal antwoordde de betreffende Romeinse congregatie dat dit verwijt onrechtvaardig is en niet aan de werkelijkheid beantwoordt: "Noch de postconciliaire raad noch de congregatie voor de eredienst hebben ooit een woord gezegd om het gebruik van het Latijn tegen te gaan. Integendeel, alle postconciliaire teksten zijn in het Latijn gesteld; ieder volksmissaal moet een appendix hebben met een bepaald minimum aan Latijnse formulieren en meermalen heeft zij het gebruik van het Latijn, vooral bij de H. Mis, aangemoedigd. Ook al zijn er directieven gegeven om wegens pastorale redenen de volkstaal te gebruiken, er is nooit een gegeven die het gebruik van de eerbiedwaardige taal die een wijding heeft van meer dan duizendjarige gebruik in de liturgie, verbiedt of ontraadt.", aldus Mgr. A. Bugnini, in: Notitiae, nr. 10 (1974), pag. 219-220. Dit neemt echter niet weg dat de volkstaal in de normale situatie de eerste liturgische taal is.

213. SC nr. 30.

214. Vgl. H. Congr. Van de Riten, Instructio Musicam sacram, 5 maart 1967, nr. 14, in: AAS nr. 59 (1967, pag. 304.

215. Vgl. SC nr. 26, 27; H. Congr. Van de Riten, Instructio Echaristicum mysterium, 25 mei 1967, nr. 3, in: AAS nr. 59 (1967), pag. 542.

216. Vgl. H. Congr. Van de Riten, Instructio Musicam sacram, 5 maart 1967, nr. 16a: in AAS nr. 59 (1967), pag. 305.

217. Institutio Generalis, Ibidem, nr. 14-17, pag. 31-32.

218. Vgl. H. Congr. Van de Riten, Instr. Musicam sacram, 5 maart, nr. 7, 17, in: AAS nr. 59 (1967), pag. 302, 305.

219. Vgl. SC nr. 54; H. Congr. Van de Riten, Instructio Inter Oecumenici, 26 sept 1964, nr. 59, in : AAS nr. 56 (1964), pag. 891; Idem, Instr. Musicam Sacram, 5 maart 1967, nr. 47, in : AAS nr. 59 (1967), pag. 314.

220. Institutio Generalis,Ibidem, nr. 19, pag. 33.

221. Vgl. SC nr. 30.

222. Institutio Generalis, Ibidem, nr. 21, pag 34.

223. Idem, nr. 21, pag. 34.

224. Vgl. SC nr. 39.

225. Vgl. Institutio Generalis, Ibidem, nr. 21, pag. 34.

226. Vgl. SC nr 30; H. Congr. Van de Riten, Instr. Musicam sacram, 5 maart 1967, nr. 17, in : AAS nr. 59 (1967), pag. 305.

227. Institutio Generalis, Ibidem, nr. 23, pag. 35.

228. Op meerdere plaatsen in de Vaticaanse en post-conciliaire documenten wordt gewezen op de wenselijkheid van eenvoud in de liturgie. Zo in Sacrosanctum Concilium, nr. 34: "de riten moeten door een edele eenvoud uitblinken, door kortheid doorzichtig zijn en onnodige herhalingen vermijden, zij moeten aangepast zijn aan het bevattingsvermogen van de gelovigen en in het algemeen niet veel uitleg behoeven."in de instructie Inter oecumenici van 26 september 1964 werden concrete richtlijnen gebaseerd op dit artikel uit de Constitutie gegeven (SC nr. 36). Op 21 juni 1968 verscheen de instructie De ritibus et insignibus pontificalibus simplicioribus reddendis. Door het nieuwe missaal van 1970 werd de door het Concilie gewenste vereenvoudiging van de misliturgie gerealiseerd. In de instructie Liturgicae instaurationes, van 5 september 1970 werd er echter op gewezen dat men op het vlak van de vereenvoudiging in de feitelijke praktijk niet verder moet gaan dan toegestaan is. We lezen aldaar in nr. 1: "Doet men dit toch, dan berooft men de liturgie van haar gewijde tekenen en van haar schoonheid die juist noodzakelijk zijn, wil het heilsmysterie werkelijk in de christengemeenste tegenwoordig gesteld en onder de sluier van de zichtbare werkelijkheid door een goede catechese juist begrepen worden [...] De doeltreffendheid van de liturgische handelingen ligt niet in een voortdurend zoeken naar vernieuwing van de riten of naar de toenemende vereenvoudiging ervan".

229. Vgl. SC, nr. 21.

230. SC nr. 21.

231. SC nr. 50.

232. Paulus VI, Het Romeins Missaal, krachtens decreet van het heilig tweede Oecumenis Vaticaans Concilie herzien en op gezag van Paus Paulus VI uitgevaardigd, Editio typica, Nederlandse vertaling gemaakt naar de editio typica van de Vaticaanse Drukkerij, 1971, pag. 13.

233. Een belangrijke bijdrage tot de vernieuwde sacramententheologie op basis van bijbels en patristisch onderzoek werd geleverd door de Franse theologie, die men rekent tot de zogenaamde Nouvelle Théologie, vooral Henrie de Lubac en J. Daniélou. De nagestreefde 'ressourcement' betekende echter geen kopiëren van de oudheid. 'Nous ne pourrons revivre le large humanisme des Pères et retrouver l'esprit de leur exégèse mystique que dans un effort d'assimilation transformatrice' geciteerd uit: H. De Lubac, Catholicisme. Les aspects sociaux du dogma, Paris, 19525, pag. 278.

234. De herbronning op de liturgie van de oude Kerk als principe voor de huidige liturgievernieuwing is geenszins exclusief te noemen, alsof al hetgeen latere eeuwen aan liturgische teksten en riten hebben gebracht verworpen moet worden en alsof het geen de oude liturgieën kenden zonder meer thans her ingevoerd moeten worden. Reeds de encycliek Mediator Dei et hominum van Pius XII uit 1947 wees reeds op het gevaar van een ongezond archeologisme. De studie van de oudheid is zeer nuttig, maar niet de enige bron. We lezen in de nummers 60-61 van deze encycliek het volgende: "Ongetwijfeld verdient de Liturgie uit de oudheid eerbied; maar een oud gebruik is, alleen om zijn ouderdom, nog niet als geschikter en beter te beschouwen, hetzij op zich, hetzij gelet op de nieuwere tijden en de nieuwe omstandigheden. Ook de jongere liturgische gebruiken zijn achting en eerbied waardig, omdat zij ontstaan zijn onder de invloed van de Heilige Geest, die te allen tijde de Kerk bijstaat tot aan de voleinding van de eeuwen; ook zij zijn middelen, waarvan de roemrijke Bruid van Jezus Christus gebruik maakt ter bevordering en verzorging van de heiliging der mensen. Het is voorzeker verstandig en prijzenswaardig, met kennis en liefde naar de bronnen van de heilige Liturgie terug te gaan, want de toeleg op deze wetenschap draagt, als hij tot de bronnen teruggaat, niet weinig bij tot beter begrip van de betekenis van de feesten en tot dieper en vlijtiger onderzoek naar de zin van de gebruikelijke formulieren en heilige ceremonies. Maar alles op alle manieren weer tot het oude willen terugbrengen is niet wijs en niet lofwaardig."

235. SC nr. 51.

236. Vgl. SC nr. 51 en 48.

237. SC nr. 37-38.

238. Over India zie bijvoorbeeld Notitiae, nr. 5 (1969), pag. 365-374; nr. 6 (1970), pag. 282; een algemeen artikel over de aanpassingsgeschiedenis is van P. Puthanangady, Liturgical Renewal in India, in: Ephemerides liturgicae, nr. 91 (1971), pag. 350-366. Voor de aanpassingen gedaan in Zaïre verwijzen wij naar de te noemen literatuur in hoofdstuk 5.

239. Over aanpassingsmogelijkheden van de eucharistieviering aan de verschillende gemeenschappen en omstandigheden wordt gesproken in de Litterae circulares over de eucharistische gebeden, de circulaire Eucharistiae participationem van 27 april 1973, in: R. Kaczynski, Enchiridion documentorum instaurationis liturgica, dl. 1, Turijn, 1976, pag. 941-947, nr. 3037-3055; Nederlandse vertaling in Archief van de kerken, nr. 28 (1973), kol. 1096-1102. Hierin wordt gewezen op het strikte gebruik van vier Romeinse eucharistische gebeden - en van eventuele andere, goedgekeurde en geconfirmeerde canones. Daarnaast wijst dit document op de onderdelen en formules van de viering, welke afwisseling toelaten of zelfs vereisen (Vgl. Idem, nrs. 12-16). "Allereerst worden degenen die de vieringen voorbereiden en zij die hierin voorgaan herinnerd aan de mogelijkheid die de Istitutio Generalis van het Romeins missaal (nrs. 314-324) biedt, om in sommige gevallen misformulieren of afzonderlijke tekesten voor de verschillende onderdelen van de mis, zoals lezingen, oraties, gezangen, zó te kiezen (uit het lectionarium en missaal) dat zij zo goed mogelijk beantwoorden aan de noden, gesteltenis en ontwikkeling van de aanwezigen. Ook andere documenten, na deze uitgave van de Institutio Generalis uitgevaardigd, die nog verdere normen en suggesties bieden voor levendige en aan de pastorale noodzaken aangepaste vieringen, mogen geen dode letter blijven (Vgl. Instructie Actio pastoralis, 15 mei 1969; instructie Memoriale Domini, 29 mei 1969 en Sacramentali Communione van 29 juni 1970). Onder de elementen die van nut kunnen zijn voor een bredere aanpassing en die binnen de bevoegdheid van iedere celebrant vallen, moeten genoemd worden: de monitiones of korte toespraken, de homilie en de voorbede." (Eucharistiae participationem, nr. 13-14). Van belang is hier te wijzen op de mogelijkheden van aanpassing in deze monitiones. Door de monitiones "worden de gelovigen in staat gesteld de viering of bepaalde onderdelen ervan te begrijpen en er in de juiste geest aan deel te nemen. Van bijzonder belang zijn de monitiones, die volgens de Institutio Generalis van het Romeinse Missaal door de priester zelf worden geformuleerd en uitgesproken: om de gelovigen in te leiden in de mis van de dag, vóórdat de viering begint; in de woorddienst, vóór de lezingen; bij het eucharistisch gebed, vóór de prefatie; en voor de wegzending, om de gehele dienst te besluiten (Vgl. Institutio Generalis, nr. 11)" (Eucharistiae participationem, nr. 14). Het gaat hier om inleidende formules, welke volledig aan het oordeel van de celebrant overgelaten worden en waarvoor in het missaal geen teksten of voorbeelden zijn voorzien. Deze structuur zien we ook terug in ruime mate in de Zaïrese ritus. In zijn artikel Creativité dans la liturgie d'aujourd'hui, gepubliceerd in het tijdschrift van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Notitiae, nr. 8 (1972), pag. 151-156 (en dat als zodanig enig gezag heeft) wijst G. Fontaine, consoltur van de betreffende congregatie, erop dat deze eerste vorm van monitiones normaal toekomt aan de voorganger van de vergadering. De diaken of een commentator neemt deze taak slechts dan op zich, wanneer de voorganger ze niet zelf op zich kan nemen. Deze monitiones zijn niet verplicht; de voorganger is vrij ze al dan niet uit te spreken, overeenkomstig zijn oordeel. Toch blijkt uit de praktijk dat men name het openingswoord van de eucharistieviering een belangrijke functie vervult om de gelovigen in te leiden in de liturgie van de dag. Vervolgens moet men erop letten, dat deze monitiones niet uitmonden in een soort 'pre-homilie': ze dienen beknopt te blijven. Daarnaast noemt Fontaine nog een tweede vorm van monitiones, van inleidende formules, namelijk die welke door het Missaal zelf zijn geredigeerd. Namelijk bij a) de boete-akte, b) bij het eucharistisch gebed, c) bij het Onze Vader, d) bij de vredeskus, en e) bij de communie. Deze teksten zijn volgens Fontaine niet ne varietur, zoals bij de oraties, prefaties, eucharistische gebeden, maar modellen, die aangepast kunnen worden. Het is volgens de geest van de congregatie, aldus Fontaine, deze aanpassingsmogelijkheden ook toe te passen op de Ordo Missae, wat betreft de inleidende formules. De Litterae circulares van 1973 bevestigen deze opinie van Fontaine, waar gesteld wordt: "Men moet ook groot belang hechten aan de inleidende formules die in de Ordo Missae zelf vóór bepaalde onderdelen worden gegeven, bijvoorbeeld (velui) vóór de boeteritus of vóór het Onze Vader. Deze inleidingen behoeven niet precies letterlijk te worden uitgesproken in de vorm waarin het missaal deze geeft; daarom kan het van nut zijn ze, minstens in bepaalde gevallen, enigszins aan te passen aan de feitelijke gemeenschap. Wel moet men rekening houden met de eigen aard van de monitio, om te voorkomen dat zij een preek of homilie wordt; men zorgt ervoor kort te zijn en men vermijd breedsprakigheid, om de aanwezigen niet te vervelen" (Eucharistiae participationem, nr. 14).

 

 

mail me

Omhoog
pastoraat
nieuwspagina
S.M.A. Nederland
koppelingen

 

Vorige
Volgende

 

 

Start
Feedback

 

 

 

 

 

 

Stop Aids Now!

Start Omhoog Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 bijlagen bibliografie samenvatting

Vorige Start Omhoog Volgende

De Webmaster van deze site is niet verantwoordelijk voor de onderliggende reclameboodschappen die de Internet-provider Lycos meezendt bij het openen van mijn pagina's; hiervoor onze verontschuldigingen indien ongepaste reclameboodschappen verschijnen! Het beste maakt u gebruik van een pop-up stopper.

U kunt een e-mailbericht met vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan patervanwinden.
Copyright © Pater drs. Paulus J. van Winden, SMA
Laatst bijgewerkt: 06-04-2011